Ooit stelde hij in een column voor de vereniging BWT, dat het prima is als de slager zijn eigen vlees keurt, mits hij dat op een goede manier en onder toezicht doet.
Deze opvatting bleek vorig jaar ook die van minister Blok te zijn over de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb).
Inmiddels is het wetsvoorstel na allerlei gelobby en het advies van de Raad van State vrijwel gereed om aan de Kamer te worden voorgelegd.
Het principe van de slager-die-zijn-eigen-vlees-keurt is echter gaan wankelen.
Wel blijft de aannemer er jegens zijn opdrachtgever/afnemer voor verantwoordelijk dat het gebruiksgerede bouwwerk ten minste voldoet aan het Bouwbesluit. Om in de termen van de Wkb te zorgen voor een ‘gerechtvaardigd vertrouwen’ dat aan die eis wordt voldaan, moet bovendien gebruik worden gemaakt van een instrument door een daartoe gerechtigde kwaliteitsborger die ‘geen direct of indirect belang heeft bij het bouwen van het betreffende bouwwerk’.
Dat het stelsel hierdoor voor kleine bouwwerken veel te kostbaar zou worden, ondervangt de minister door nog meer bouwwerken vergunningvrij te maken. Daarnaast komt er een categorie bouwwerken, die om redenen van bestemmingsplan en welstand een vergunning behoeft, maar waarbij het voldoen aan het Bouwbesluit geen toetscriterium meer is. Door deze maatregelen zou naar schatting ruim de helft van het aantal nu nog vergunningplichtige bouwwerken buiten de werking van de Wkb vallen.
Let wel, deze veel voorkomende kleine bouwwerken moeten net als de overige vergunningvrije bouw voldoen aan het Bouwbesluit, maar de gemeente toetst dat niet vooraf en er komt geen verplichte private kwaliteitsborger aan te pas. Met andere woorden: buiten het stelsel van de Wkb zien we straks wel slagers die hun eigen vlees keuren, maar binnen het stelsel niet. En die ‘slagers’ bij de kleine bouwwerken – lees architecten, aannemers, zelfbouwers – staan nu net niet onder toezicht van een keuringsinstantie. De bouwconsument krijgt volgens de Wkb straks een steviger positie om de kwaliteit te eisen van de bouwer, ook in geval van vergunningvrije en bouwbesluittoetsvrije bouw’ (wat een woord!).
Maar gaat dat ook werken als je als consument juist overgeleverd bent aan de vermeende kennis van die bouwer? Als hieraan geen halt wordt toegeroepen trekt de voor de minister zo belangrijke bouwconsument bij kleine bouwwerken voorspelbaar aan het kortste eind. Het is niet vreemd dat de minister en zijn beleidsmakers vooral oog hebben voor meer omvangrijke en complexe bouwwerken, minder dan de helft van het aantal bouwwerken, dat nu vergunningplichtig is. Daarbij zijn de maatschappelijke risico’s vaak groter en is ook de ruimtelijke relevantie pregnanter
Echter, vele kleintjes maken samen wel een hele grote en in sommige gemeenten vormen ze samen (bijna) de gehele jaarlijkse bouwproductie. De impact van dit beleidsvoornemen op de resterende taakstelling van het bevoegd gezag – waaronder toezicht op de bestaande bouw inclusief het voldoen aan de Bouwbesluiteisen van vergunningvrije bouw – lijkt tot nu toe te weinig een issue.
Ook niet voor vele gemeenten zelf, die al aan het voorsorteren zijn op de wetswijziging op basis van de misvatting dat ze straks geen enkele taak meer hebben op dit gebied.
Ik moest aan deze perspectieven denken toen ik medio oktober jl. las, dat het Rijk de private vleeskeuring weer onder direct toezicht van de Voedsel- en WarenAutoriteit plaatst. Het is te hopen dat in de besluitvorming over de Wkb wordt geleerd van wat er in andere sectoren is misgegaan. Het streven naar een kleinere overheid kan ik volgen, maar je kunt ook doorschieten en dan moet je als overheid via een U-bocht de boel weer repareren. Als het ‘reduceren van de administratieve lastendruk’ voor burgers en bedrijven feitelijk betekent dat de bouwconsument z’n eigen broek maar moet ophouden zonder deskundige hulp, moeten we niet vreemd opkijken als de stelselwijziging ertoe leidt, dat de bouwkwaliteit daalt in plaats van stijgt.
Is dat te voorkomen?
Aan de ene kant zouden bijvoorbeeld architecten e.d. bij kleine bouwwerken het voldoen aan het Bouwbesluit veel nadrukkelijker kunnen meenemen in hun pakket. Hetzelfde kan gelden voor de opleveringskeuringen van bijvoorbeeld de Vereniging Eigen Huis. Zo kan de eenmalige opdrachtgever van een vergunningvrij bouwwerk worden gesteund in het verkrijgen van de kwaliteit, waar hij recht op heeft en voor betaalt. Ze krijgen zo een hulpmiddel in handen richting aannemer. De via de Wkb te wijzigen aansprakelijkheid voor verborgen gebreken geldt zoals gezegd ook voor deze bouwwerken.
Aan de andere kant hebben gemeenten ook na volledige invoering van de Wkb nog steeds een schone taak ten aanzien van de bestaande bouw. Om het maar even scherp te stellen: als blijkt, dat een bouwwerk, dat vergunningvrij of ‘onder de Wkb’ is gerealiseerd, in strijd is met het Bouwbesluit zoals dat gold tijdens de bouw, dan is sprake van een illegaal bouwwerk. Deze handhavingsgrond kan dienen als drukmiddel om serieus werk te maken van de suggesties in de vorige alinea.
Weliswaar is toezicht en handhaving bestaande bouw geen taak die mag worden bekostigd uit legesinkomsten, maar dat geldt nu ook al. Bovendien is dat legesstelsel door meerdere ontwikkelingen toch al ten dode opgeschreven. De door het kabinet aangekondigde verruiming van het gemeentelijk belastingdomein biedt hier soelaas. Schaf de bouwleges af, compenseer dit uit de algemene middelen maar zet er wel een prestatie tegenover door als bouwtoezicht te borgen, dat de bouwkwaliteit ook in de toekomst ten minste voldoet aan de minimale eisen van het Bouwbesluit.
bron: Gert-Jan van Leeuwen, ex-directeur Vereniging BWT Nederland